Wie een rijverbod kreeg wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, kan op basis van artikel 44 van de Wegverkeerswet na zes maanden een herziening vragen. Hoe de zaak uiteindelijk voor de rechter komt, wordt niet nader toegelicht in de wet. De procedure blijkt daardoor van parket tot parket te verschillen. Justitieminister Koen Geens schept daarom wat meer duidelijkheid, maar laat ook onderzoeken of een rondzendbrief of zelfs een wetsaanpassing nodig is.
Om een herziening aan te vragen, moet de betrokkene via het openbaar ministerie een verzoekschrift richten voor het gerecht dat het verval heeft uitgesproken. In principe is het dan aan het openbaar ministerie om het verzoekschrift mee te delen aan de griffie van het gerecht dat het verval heeft uitgesproken. De griffie zal op zijn beurt de verzoeker oproepen per gewone brief.
Bij gebrek aan een voorgeschreven procedure weigeren sommige griffies de betrokkene op te roepen. In dat geval stuurt het Openbaar Ministerie een dagvaarding of wordt er via de politie kennisgegeven van de zittingsdatum.
Minister Geens is van plan een rondzendbrief op te maken om de procedure toe te lichten en meer uniformiteit te creëren. Maar, zo stelt de minister, als onderzoek zou uitwijzen dat een brief niet volstaat om de procedure te stroomlijnen, dan zal de wet moeten worden aangepast.
Bron: Vraag van mevrouw Sandrine De Crom aan de minister van Justitie, belast met de Regie der Gebouwen, over "artikel 44 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer" (nr. 28080), Kamercommissie Justitie, 9 januari 2019, nr. COM1013.
Zie ook: Wegverkeerswet, artikel 44.