Het Hof van Justitie heeft al eerder gezegd dat een gezocht persoon een beroep in rechte moet kunnen instellen tegen de beslissing om een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uit te vaardigen die genomen is door een autoriteit die geen rechter of rechterlijke instanties is, maar wel deelneemt aan de rechtsbedeling. Maar nu is de vraag gesteld of dat beroep in de lidstaat die het EAB uitvaardigt, moet mogelijk zijn vóór het EAB ten uitvoer wordt gelegd of pas nadat de gezochte persoon daadwerkelijk is overgeleverd.
Volgens de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie moet de persoon die gezocht wordt op grond van een EAB dat uitgevaardigd is door een openbaar ministerie dat deelneemt aan de rechtsbedeling en waarvan de onafhankelijkheid gegarandeerd is, tegen dat bevel kunnen opkomen bij een rechter of een rechterlijke instantie van die staat, zodra dat bevel is uitgevaardigd of hem ter kennis is gebracht. Hij hoeft dus niet te wachten op zijn overlevering. Volgens de advocaat-generaal biedt een beroep na de overlevering wel rechterlijke bescherming, maar in minder mate dan wanneer de betrokkene de beslissing om het EAB uit te vaardigen al kan aanvechten vóór de overlevering. In dat laatste geval kunnen immers de schadelijke gevolgen (vrijheidsbeneming) vermeden worden waarmee de tenuitvoerlegging gepaard gaat.
De advocaat-generaal stelt dat deze beroepsmogelijkheid geldt bij zowel EAB’s met het oog op strafvervolging als bij EAB’s met het oog op de uitvoering van een vrijheidsstraf die is opgelegd bij een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
Bron:
Hof van Justitie van de Europese Unie, persbericht nr. 148/19, conclusies van de advocaat-generaal in
- de gevoegde zaken C-566/19 PPU Parquet général du Grand-Duché de Luxembourg en C-626/19 PPU Openbaar Ministerie; en
- in de zaken C-625/19 PPU en C-627/19 PPU Openbaar Ministerie.
Zie ook: Arrest HvJ, 27 mei 2019, gevoegde zaken C-508/18 en C-82/19.