De federale wetgever breidt een vervolg aan het parcours om justitie menselijker, sneller en straffer te maken. De verzamelwet van 18 januari 2024 is intussen de 5e in zijn soort. De tekst vat met zijn 95 artikels diverse bepalingen in het Wetboek van Strafvordering, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek, de Kansspelwet, de Wet Voorlopige Hechtenis, de Wet gerechtskosten in strafzaken en de Wet inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Opvallende nieuwigheden: extra maatregelen om politieambtenaren beter te beschermen tegen geweld; de mogelijkheid voor de correctionele rechtbanken en hoven van beroep om een hersteltraject op te leggen (geldt niet voor politierechtbanken); het procedurele arsenaal waarover magistraten beschikken, wordt aangevuld om sneller te kunnen reageren op een reeks misdrijven die het gevoel van openbare veiligheid verstoren.
Wetboek van Strafvordering (Hoofdstuk 2)
• Opsporingsonderzoek à charge en à décharge
Artikel 28bis §1, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het opsporingsonderzoek ‘het geheel van handelingen is die ertoe strekken de misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die dienstig zijn voor de uitoefening van de strafvordering’. In een recent
arrest nr. 97/2020 van 25 juni 2020 van het Grondwettelijk Hof oordeelde het Hof dat het feit dat de wetgever aan personen die het voorwerp uitmaken van een opsporingsonderzoek — namelijk de verdachte en de benadeelde partij — niet dezelfde rechten heeft toegekend als die welke hij heeft toegekend aan de inverdenkinggestelde en aan de burgerlijke partij in het kader van een gerechtelijk onderzoek, de Grondwet en het gelijkheidsbeginsel niet schendt. Het Hof motiveerde dit op basis van 2 argumenten waarvan de eerste luidt dat de procureur des Konings niet is onderworpen aan een wettelijke verplichting om een onderzoek à charge en à décharge te voeren. De letterlijke wettekst voorziet inderdaad geen verplichting voor de procureur des Konings om “à décharge” te onderzoeken. Maar bij de ontleding van alle wettelijke verplichtingen die op het openbaar ministerie rusten is het onmogelijk staande te houden dat het opsporingsonderzoek en de zoektocht naar de waarheid kan worden uitgevoerd zonder dat de elementen à décharge in acht moeten worden genomen.
De uitspraak heeft een vereniging veroorzaakt van de omschrijving van de opdracht van het openbaar ministerie en van de invulling van het opsporingsonderzoek. Die beperking dient bijgevolg bijgesteld te worden door in het Wetboek van Strafvordering expliciet te bepalen dat het opsporingsonderzoek à charge en à décharge wordt gevoerd.
• Beslagprocedure voor goederen
In de gevallen waarin de wet bepaalt dat de verbeurdverklaring van onroerende goederen die hebben gediend of bestemd waren voor het plegen van het misdrijf mogelijk is, zal worden gehandeld overeenkomstig de vormvoorschriften van artikel 35bis van het Wetboek van Strafvordering. Dat artikel geldt mutatis mutandis als de gemeenrechtelijke procedure voor de inbeslagneming voor onroerende goederen die het instrument zijn van het misdrijf. Het betreft de gevallen waarin de wet de verbeurdverklaring van onroerende goederen als instrument van het misdrijf toelaat, zonder expliciete verwijzing naar artikel 35bis van het Wetboek van Strafvordering, onder meer de artikelen
417/42,433quater/8 van het Strafwetboek.
• Psychologisch deskundigenonderzoek
Artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering wordt gewijzigd om de procureur des Konings in een zo vroeg mogelijk stadium van de strafprocedure de mogelijkheid te geven een psychologisch deskundigenonderzoek te kunnen vorderen. De wetgever creëert een algemeen kader zodat de procureur des Konings een psychologisch onderzoek kan vorderen wanneer hij het gewenst acht zich te laten adviseren door een deskundige in functie van de te nemen beslissingen. De nodige garanties inzake de rechten van de verdediging van de verdachte zijn daarbij wettelijk verankerd.
Het Wetboek van Strafvordering voorziet voortaan de mogelijkheid tot het opleggen van een hersteltraject voor bepaalde strafgerechten, met name de correctionele rechtbanken en de hoven van beroep. Hiervoor wordt een nieuw artikel 190sexies ingevoegd, dat van overeenkomstige toepassing is op het niveau van het hof van beroep door het verwijzingsartikel in artikel 209bis. De procedure wordt niet voorzien voor de politierechtbanken.
De wetgever bepaalt onder welke voorwaarden de rechtbank een hersteltraject kan opleggen. Het moet bijvoorbeeld gaan om feiten die niet van dien aard schijnen te zijn dat ze gestraft moeten worden met een hoofdstraf van meer dan 5 jaar gevangenisstraf of een zwaardere straf. Daarnaast moet er sprake zijn van een verslavings-, agressie of psychosociale problematiek in oorzakelijk verband met de feiten, de beklaagde mag de hem tenlastegelegde feiten niet ontkennen en moet gemotiveerd zijn om deel te nemen aan het traject.
Het speerpunt van de hersteltrajecten vormt de multidisciplinaire aanpak. Hiertoe dient de rechtbank samen te werken met enerzijds het parket en de balie en anderzijds de diensten die zullen instaan voor de opvolging en de begeleiding van de beklaagden. Tijdens de periode waarin de beklaagde wordt opgevolgd kunnen hem een behandeling of andere bijkomende maatregelen worden voorgesteld waardoor naast de onderliggende problemen (verslaving, agressieprobleem, …) ook andere problematieken kunnen worden aangepakt (schulden, werkloosheid, dakloosheid) waardoor de kans op recidive afneemt. Er zal regelmatig overleg worden gepleegd met de bevoegde diensten van de gemeenschappen die instaan voor de opvolging van het traject teneinde een goed onderbouwde en multidisciplinaire aanpak mogelijk te maken.
De rechtbank is verplicht een protocol af te sluiten met het parket, de balie en de partners die instaan voor de uitvoering van de hersteltrajecten. Het protocol specifieert op welke manier de opvolging en de informatiedoorstroming geregeld wordt.
In werking: 26 januari 2024. Mits overgangsbepalingen voor de hoven en rechtbanken die op deze datum nog geen protocol hebben gesloten. Dat protocol moet afgesloten zijn uiterlijk 1 januari 2028.
Met een wijziging aan
artikel 278, § 4 van het Wetboek van Strafvordering geeft de wetgever gevolg aan het
arrest nr. 119/2022 van 29 september 2022 van het Grondwettelijk Hof. In dat arrest oordeelde het Hof dat artikel 278, § 4 Sv. de Grondwet schendt omdat er op basis van het artikel geen cassatieberoep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter van het hof van assisen om bepaalde getuigen niet op te nemen in de lijst van getuigen opgesteld tijdens de preliminaire zitting. De partijen voor een andere vonnisrechter in strafzaken kunnen wel een cassatieberoep instellen tegen een dergelijke weigering. De federale wetgever zorgt voor een aanpassing en voorziet in het sv. dat een voorziening in cassatie kan worden ingesteld samen met de voorziening in cassatie tegen het eindarrest. Het gaat specifiek om een uitgesteld cassatieberoep zoals voorzien door art. 420, eerste lid, Sv.
• Uithandengeving minderjarigen
In Boek II, Titel I van het Wetboek van Strafvordering wordt het opschrift van hoofdstuk V vervangen als volgt:
“Hoofdstuk V. De snelrechtprocedure”. Het doel is om de algemene beleidsnota Justitie uit te voeren die het herstel van een snelrechtprocedure beoogt, in nauw overleg met diverse actoren. De wetgever wil het procedurele arsenaal waarover magistraten beschikken daarmee aanvullen om sneller te kunnen reageren op een reeks misdrijven die het gevoel van openbare veiligheid verstoren. Dit zal toelaten een gevoel van straffeloosheid in hoofde van de daders en recidive te voorkomen.
De nieuwe snelrechtprocedure vormt een aanvulling op de bestaande procedures en zal van toepassing zijn op personen die zijn aangehouden. Het gaat niet om een uitbreiding van de voorlopige hechtenis. De nieuwe procedure in artikelen 216quinquies en volgende van het Wetboek van Strafvordering vervangt de oude procedure voor onmiddellijke verschijning.
In afwijking van
artikel 127 van het Wetboek van Strafvordering, kan de procureur des Konings een persoon die aangehouden is met toepassing van
artikel 16 van de Wet Voorlopige Hechtenis van 20 juli 1990, oproepen met het oog op het toepassen van de snelrechtprocedure voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank. Dit kan pas gebeuren wanneer de onderzoeksrechter van oordeel is dat hij alle onderzoekshandelingen heeft uitgevoerd die hij nodig acht en dat het onderzoek daarom wat hem betreft kan worden afgesloten, en wanneer hij het dossier heeft overgemaakt. Het akkoord van de aangehoudene wordt geacteerd in een proces-verbaal door de onderzoeksrechter.
De procedure is bedoeld voor eenvoudige zaken waarbij de feiten voldoende vastgesteld zijn en de onderzoeksrechter inschat dat de noodzakelijke onderzoeksdaden werden uitgevoerd. “Eenvoudige zaken” zijn zaken waarin de dader en het slachtoffer zijn geïdentificeerd en de schade bekend is.
Strafwetboek (Hoofdstuk 3)
• | de aanvang van de autonome probatiestraf is duidelijker omschreven |
• | de procedure is op enkele punten vereenvoudigd, onder meer door de overeenkomst die moet worden gesloten met de justitieassistent af te schaffen en door de kennisgevingen die door de probatiecommissie aan de veroordeelde worden gedaan op elkaar af te stemmen; en |
• | er is voorzien in een duidelijk kader voor samenwerking en infodeling met hulp- en dienstverlening. |
Het Strafwetboek is voortaan afgestemd op de vereisten uit de zogenaamde AML6-richtlijn, de zesde Antiwitwasrichtlijn (
Richtlijn 2018/1673).
• Bescherming politieambtenaren
De federale wetgever neemt een aantal extra maatregelen om politieambtenaren beter te beschermen tegen geweld. Er worden 2 nieuwe bepalingen (nieuw artikel 271bis en 272bis) ingevoegd in de afdeling van het Strafwetboek die aan weerspannigheid is gewijd. Die artikelen voorzien in een verzwaring van de straffen (als verzwaard misdrijf of als verzwarende factor) in geval van weerspannigheid met ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tot gevolg:
• | art. 271bis: ‘Indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, wordt weerspannigheid, gepleegd door een enkele persoon met wapen, gestraft met gevangenisstraf van 3 tot 5 jaar, indien het zonder wapen is gepleegd, wordt het gestraft met een gevangenisstraf van 6 maanden tot 3 jaar’; |
• | art. 272bis: ‘indien het feit een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid tot gevolg heeft, is weerspannigheid gepleegd door verscheidende personen, met of zonder voorafgaande afspraak en met of zonder wapens, een verzwarende factor’. |
• Overgooien van voorwerpen over gevangenismuren
Het opzettelijk overgooien van voorwerpen over gevangenismuren wordt strafbaar gesteld via een nieuw artikel 337bis in het Strafwetboek: ‘art. 337bis. Hij die opzettelijk voorwerpen op directe of indirecte wijze over de muren of afsluitingen van een gevangenis, een afdeling of een inrichting tot bescherming van de maatschappij overgooit, wordt gestraft met een gevangenisstraf van 15 dagen tot een jaar en een geldboete van 50 tot 500 euro’.
• | Misdrijven in bijzijn van minderjarigen |
Voortaan moet de strafrechter bij bepaalde misdrijven rekening gehouden met het feit of het misdrijf in het bijzijn van een minderjarige werd gepleegd.
De aanwezigheid van minderjarige kinderen wordt bij sommige misdrijven beschouwd als een verzwarende factor. Onder meer bij doodslag (wijziging van artikel 397bis Sw.), slagen en verwondingen gepleegd in het kader van intrafamiliaal geweld (wijziging van artikel 410 Sw.), foltering, onmenselijke behandeling en onterende behandeling (nieuw artikel 417/4/1 Sw.) en belaging (wijziging van artikel 442bis Sw.). Bij de keuze van de straf of de maatregel en de zwaarte ervan moet de rechter in overweging nemen dat het misdrijf werd gepleegd in het bijzijn van een minderjarige.
• Strafbaarstelling wapenvervoer
Het Strafwetboek bevat een aantal nieuwe strafbaarstellingen m.b.t. wapenvervoer:
• | artikel 504ter/1, § 1, stelt het opzettelijk uitrusten van een voer-, vaar- of vliegtuig of elk ander vervoermiddel met een niet-fabriekseigen ruimte voor het heimelijk in bezit hebben of vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst strafbaar; |
• | artikel 504ter/1, § 2, stelt strafbaar degene die opzettelijk een voertuig, een boot, een vliegtuig of enig ander vervoermiddel in bezit heeft dat is uitgerust met een niet-fabriekseigen ruimte die wordt gebruikt voor heimelijk bezit of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst; |
• | artikel 504ter/1, § 3, voorziet in een strafverzwaring voor degene die van het uitrusten van een voertuig met een verborgen niet-fabriekseigen ruimte voor het heimelijk bezit of voor het heimelijk vervoeren van illegale voorwerpen, verboden en vergunningsplichtige wapens of geld met een illegale herkomst een beroep of gewoonte maakt. |
Gerechtelijk Wetboek (Hoofdstuk 7)
Overeenkomstig het regeerakkoord wordt
artikel 58bis, 1°van het Gerechtelijk Wetboek gewijzigd om het ambt van milieurechter en het ambt van substituut-procureur des Konings gespecialiseerd in milieu-aangelegenheden er wettelijk in te verankeren.
De federale wetgever komt daarmee ook tegemoet aan een vraag die al lang leeft. De Hoge Raad voor de Justitie is al langer vragende partij voor een dergelijke specialisatie bij de zetel en het parket. Milieucriminaliteit vergt immers een specifieke kennis en aanpak, klinkt het. Het gaat hier over een complexe materie met Europese, regionale en sectoriële wetgeving.
Wet schadevergoeding gewelddaden (Hoofdstuk 9)
• | de termijn waarbinnen slachtoffers een verzoek om financiële hulp kunnen indienen wordt verlengd van 3 naar 5 jaar. Eenzelfde verlenging van termijn wordt voorzien ten aanzien van de slachtoffers van terrorisme; |
• | minderjarige slachtoffers krijgen de mogelijkheid om financiële hulp te bekomen na hun meerderjarigheid, indien dit voordien niet voor hen werd gedaan. Dezelfde wijziging wordt doorgevoerd m.b.t. de occasionele redders. |
Verder zijn er aanpassingen m.b.t. de verjaringstermijn.
De verzoeken die bij de commissie voor financiële hulp van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en occasionele redders werden ingediend na 18 maart 2020 en die om die reden onontvankelijk werden verklaard wegens laattijdige indiening, worden ambtshalve of op vraag van de verzoeker door het secretariaat van de commissie heropend binnen de 18 maanden (tegen 5 augustus 2025).
Diegenen die nog geen verzoek hadden ingediend voor 19 maart 2020, kunnen bij wijze van overgangsmaatregel nog een verzoek indienen voor 5 augustus 2025.
Wet Voorlopige Hechtenis (Hoofdstuk 10)
Momenteel kunnen de voorwaarden waaronder een verdachte van een misdrijf in vrijheid kan worden gesteld, worden opgelegd voor een duur van maximum 3 maanden. De voorwaarden kunnen worden verlengd maar dit dient te gebeuren vóór het verstrijken van de opgelegde termijn. Bij gebreke hiervan vervallen de voorwaarden. Dit kan zware gevolgen hebben als louter uit vergetelheid de voorwaarden niet tijdig werden verlengd. De federale wetgever komt daarom met een wijziging.
Wanneer de raadkamer, bij het regelen van de rechtspleging, de verdachte naar de correctionele rechtbank of naar de politierechtbank verwijst wegens een feit dat de toepassing wettigt van een van de voorwaarden, beslist zij bij een afzonderlijke en gemotiveerde beschikking, of de opgelegde voorwaarden al dan niet gehandhaafd worden tot de beslissing ten gronde kracht van gewijsde heeft verkregen of tot een beslissing van vroegere datum tussenkomt die een einde maakt aan de vervolging. Zij kan ambtshalve, op vordering van de procureur des Konings of op verzoek van de verdachte, de opgelegde voorwaarden wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan.
Na het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek kan het vonnisgerecht waarbij de zaak aanhangig is, op vordering van de procureur des Konings of op verzoek van de verdachte, de opgelegde voorwaarden wijzigen, opheffen of vrijstelling verlenen van de naleving van alle voorwaarden of sommige daarvan. Voorheen kon het vonnisgerecht de voorwaarden verlengen voor maximum drie maanden en uiterlijk tot het vonnis, de voorwaarden intrekken of een vrijstelling verlenen.
De wijziging aan de Wet voorlopige hechtenis waaruit volgt dat de voorwaarden gehandhaafd worden tot de beslissing ten gronde kracht van gewijsde heeft verkregen of tot een beslissing van vroegere datum tussenkomt die een einde maakt aan de vervolging is van toepassing op voorwaarden die lopende zijn op 5 februari 2024 nadat de betrokken rechter zich heeft kunnen uitspreken over de eventuele wijziging, opheffing of vrijstelling ervan.
Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Hoofdstuk 12)
De beperking van het aantal hernieuwingen van de mandaten van de magistraten bij de BIM-commissie (de bestuurlijke commissie die toezicht houdt op de specifieke en uitzonderlijke methodes voor het verzamelen van gegevens) wordt versoepeld.
Voortaan kunnen magistraten aan het einde van hun tweede hernieuwing opnieuw voor een mandaat van 5 jaar aangewezen worden wanneer er geen andere kandidaten zijn of er geen andere kandidaten geschikt worden bevonden voor het opnemen van een mandaat als effectief of plaatsvervangend lid.
Kansspelwet (Hoofdstuk 13)
In geval van overtreding van
artikel 43/8 van de Kansspelwet, namelijk de regels voor kansspelen via informatiemaatschappijinstrumenten – kan voortaan een administratieve geldboete worden opgelegd door de Kansspelcommissie. Tot nog toe waren bij een inbreuk alleen een waarschuwing, schorsing of intrekking van de vergunning voor een bepaalde periode en een tijdelijk of permanent verbod op de exploitatie van een of meer kansspelen mogelijk.
Verder zijn de vergunningen G1 en G2 voor kansspelen in televisieprogramma’s en in de media afgeschaft. Deze werden eigenlijk nog amper nog gebruikt.
Wet wederzijdse erkenning rechterlijke beslissingen in strafzaken (Hoofdstuk 16)
Verder zijn er aanpassingen aan de regels m.b.t. het voorafgaand beslag. Het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot de verbeurdverklaring per equivalent. De procureur des Konings kan ook goederen in beslag nemen die niet verbeurdverklaard zijn maar waarop de verbeurdverklaring per equivalent uitgevoerd kan worden. Daarnaast wordt de teruggave tegen betaling van een geldsom mogelijk, zoals in het geval van een klassiek beslag.
Tot slot regelt de wetgever ook de procedure voor het gebruik van de dwangmaatregelen die noodzakelijk zijn om het voorafgaand beslag te kunnen leggen. Het betreft dwangmaatregelen die enkel door de onderzoeksrechter genomen kunnen worden zoals een huiszoeking in de woning waar het verbeurdverklaarde goed zich bevindt. De procureur des Konings die het confiscatiecertificaat ontvangt zal de onderzoeksrechter verzoeken om hiervoor een machtiging te verlenen. Deze rechter heeft een marginale controlebevoegdheid: niet de opportuniteit maar enkel de proportionaliteit en de wettigheid wordt onderzocht. Na machtiging zal de procureur des Konings een politiedienst vorderen die instaat voor het leggen van het beslag en de uitvoering van de dwangmaatregel.
Wet gerechtskosten in strafzaken (Hoofdstuk 18)
Binnen de FOD Justitie worden een dienst gerechtskosten en een vereffeningsbureau opgericht. De dienst gerechtskosten bestaat uit een centraal bureau gerechtskosten en een taxatiebureau.
De rollen en verantwoordelijkheden van respectievelijk het centraal bureau gerechtskosten, het taxatiebureau en het vereffeningsbureau zijn wettelijk verankerd in
de Wet gerechtskosten in strafzaken. Het centraal bureau gerechtskosten staat onder meer in voor de uitwerking, de opvolging en de evaluatie van de regelgeving gerechtskosten in strafzaken en de gelijkgestelde kosten, met inbegrip van de onderhandelingen over tariefbesluiten voor specifieke beroepsgroepen. Het taxatiebureau zal onder meer de kostenstaten behandelen.
Wet seksueel strafrecht (Hoofdstuk 19)
In werking: 5 februari 2024 (mits uitzonderingen en overgangsbepalingen).