Het Grondwettelijk Hof (GwH) vernietigt de delen van de hervormde Dataretentiewet die telecombedrijven verplichten om telefonische en elektronische communicatiegegevens preventief te bewaren. Het Hof doet dit na advies van het Europese Hof van Justitie (HvJ-EU). Dat oordeelde dat de preventieve massale bewaring van gegevens in beginsel strijdig is met het Unierecht. Sinds juli 2016 zijn telecom- en internetbedrijven op basis van de hervormde
Dataretentiewet verplicht om telefonische en elektronische communicatiegegevens gedurende 12 maanden te bewaren, zodat politie en andere instanties ze zouden kunnen opvragen om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen. Het gaat daarbij om de identificatiegegevens van de personen en de verbinding, niet over de inhoud.
Waarborgen voor toegang tot gegevens
De wet bevatte extra waarborgen voor de toegang tot de gegevens, zoals de inperking van de toegang naargelang de ernst van het misdrijf en strakke omlijning van wie toegang heeft tot de gegevens. De wetgever was van mening dat die extra waarborgen de verenigbaarheid garandeerden met het recht op eerbiediging van het privéleven en op bescherming van de persoonsgegevens.
Maar dat strookte niet met de mening van enkele organisaties, zoals de Liga voor Mensenrechten en de Académie Fiscale, én enkele particulieren. Zij vorderden de vernietiging van de
Dataretentiewet omdat ze die strijdig vinden met het recht op privacy. Door de algemene en ongedifferentieerde bewaring lijkt het bovendien of elke burger een verdachte is.
Oordeel Europees Hof van Justitie
In het kader van die vordering vroeg het GwH prejudicieel advies bij het HvJ-EU, dat antwoordde met het
arrest van 6 oktober 2020, La Quadrature du Net e.a. Het Europese Hof wijst er daarin op dat het bewaren van de communicatiegegevens kan, maar enkel bij uitzondering. Bijvoorbeeld voor bescherming van de nationale veiligheid, de bestrijding van zware criminaliteit en ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Bovendien moeten duidelijke en nauwkeurige regels waarborgen dat er aan procedurele voorwaarden wordt voldaan en dat er geen misbruik wordt gemaakt van gegevens.
Daarmee legt het HvJ-EU volgens het GwH de wetgever een verandering van invalshoek op: de bewaring van gegevens moet de uitzondering zijn en niet de regel. De wetgever moet voorzien in duidelijke en nauwkeurige regels over de voorwaarden wanneer gegevens wel verplicht moeten verzameld en bewaard worden. Er moet een minimum aan vereisten worden opgelegd, om de inmenging tot het strikt noodzakelijke te beperken en om de verhouding met het nagestreefde doel te bewaren.
Het GwH vernietigt daarom de bepalingen van de bestreden
Dataretentiewet over de algemene en ongedifferentieerde bewaring van gegevens met betrekking tot elektronische communicatie en de toegang tot die gegevens.
Strafrechter moet oordelen over toelaatbaarheid bewijzen
Het GwH voorziet niet in een handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen. Het stelt daarbij dat het aan de bevoegde strafrechter is om, in voorkomend geval, uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van de bewijzen die werden verzameld met toepassing van de vernietigde bepalingen.
Het Hof verwijst hiervoor naar het standpunt van het Europees Hof van Justitie. Dat is van oordeel dat het gebruik van bewijzen die zijn verkregen met schending van het Unierecht, niet noodzakelijk verboden is in een strafproces voor zover er geen afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces van de betrokkenen.
Bron: GwH, Arrest nr. 57/2021,22 april 2021Extra informatie: 29 MEI 2016.- Wet betreffende het verzamelen en het bewaren van de gegevens in de sector van de elektronische communicatie, BS 18 juli 2016,
art. 2, b),
art. 3-11 en
art. 14