Vanaf 1 september 2019 moet iedereen die bij verstek werd veroordeeld tot een verval van het recht tot sturen, bij de kennisgeving van het verstekvonnis uitdrukkelijk op de hoogte worden gebracht van de rechtsmiddelen die openstaan tegen dat vonnis, de wettelijke termijnen die daarvoor gelden én de vormvoorwaarden die van toepassing zijn.
Dat dit niet uitdrukkelijk door de Wegverkeerswet werd geëist, vormde een schending van de Grondwet oordeelde het Grondwettelijk Hof in arrest 134/2018. De straf van het verval van het recht tot sturen kan immers verregaande gevolgen hebben, in het bijzonder voor mensen die het voertuig nodig hebben voor het verwerven van beroepsinkomsten. ‘Dat de bij verstek veroordeelde bij de kennisgeving van het verstekvonnis niet op de hoogte wordt gebracht van de mogelijkheden om verzet aan te tekenen, kan zijn situatie ernstig hypothekeren’. Bovendien oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het verleden dat bij verstek veroordeelde personen zo expliciet mogelijke informatie moeten ontvangen over de mogelijke rechtsmiddelen, termijnen en vormvereisten om het recht op toegang tot de rechter volgens artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens te garanderen. De wetgever past daarom artikel 40 van de Wegverkeerswet aan.
Ook een andere schending van de Grondwet die in het arrest werd aangekaart, wordt rechtgezet. Vanaf september moet een vonnis bij verstek dat gewezen is ten aanzien van een persoon die onder bewind staat betekend worden aan die persoon zelf én aan de woonplaats of de verblijfplaats van de bewindvoerder.
Bron: Wet van 8 mei 2019 tot wijziging van de op 16 maart 1968 gecoördineerde wet betreffende de politie over het wegverkeer en tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, BS 22 augustus 2019.