Wanneer er geen gerechtelijk onderzoek is gevorderd, kan het openbaar ministerie – als het vindt dat wegens verzachtende omstandigheden een politiestraf volstaat – de beklaagde rechtstreeks voor de politierechtbank dagvaarden of oproepen. De politierechtbank kan sedert de Potpourri II-wet van 5 februari 2016 bij een dergelijke contraventionalisering haar bevoegdheid niet meer afwijzen. Het Grondwettelijk Hof vernietigt nu deze onmogelijkheid, waardoor de politierechtbank haar bevoegdheid wel weer kan afwijzen.
Het openbaar ministerie kan sinds de Potpourri II-wet louter op grond van het criterium verzachtende omstandigheden een wanbedrijf onttrekken aan de correctionele rechtbank en voor de politierechtbank het brengen, zonder dat een onderzoeksgerecht of een vonnisgerecht daarop controle kan uitoefenen. Volgens het Grondwettelijk Hof is deze regel strijdig met artikel 13 GW. Aangezien het OM bovendien één van de partijen in het strafgeding is, is die mogelijkheid evenmin verenigbaar met het recht op wapengelijkheid.
Bovendien sluit die regel het rechterlijk toezicht door de vonnisrechter op de contraventionalisering bij rechtstreekse dagvaarding door het OM uit, terwijl de correctionalisering bij rechtstreekse dagvaarding door het OM wél aan het rechterlijk toezicht van de vonnisrechter onderworpen is. De correctionele rechter kan immers wel nog steeds zijn bevoegdheid afwijzen. En dat verschil is strijdig met de artikelen 10 en 11 GW.
Het Grondwettelijk Hof vernietigt dan ook artikel 123 van de Potpourri II-wet (wijziging artikel 5 Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden). De gevolgen van de vernietigde bepaling bijven wel gehandhaafd voor de beslissingen die genomen zijn vóór 12 januari 2018, dag van bekendmaking van het arrest in het Staatsblad.
Bron: Arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017, BS 12 januari 2018Extra informatie: Wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
(art. 5)