De wet van 5 mei 2019 maakte de strafuitvoeringsrechtbanken (SURB’s) ook bevoegd voor de uitvoering van de korte vrijheidsstraffen. Dat zijn de straffen waarvan het uitvoerend gedeelte 3 jaar of minder is. De inwerkingtreding van die wet werd inmiddels uitgesteld, ten laatste tot 1 december 2021. Om de kortgestraften toe te laten om onmiddellijk strafuitvoeringsmodaliteiten vanuit vrijheid aan te vragen, zoals voorzien in de nieuwe regeling, worden er nog enkele wijzigingen aangebracht aan de aanvraagprocedure. Ten laatste vanaf 1 december 2021 beslist de SURB over de volgende aanvragen van kortgestraften:
• | de vervroegde invrijheidsstelling; |
• | het elektronisch toezicht; |
• | de beperkte detentie. |
Een veroordeelde die zich aanmeldt bij de gevangenis, kan op dat moment vanuit vrijheid een strafuitvoeringsmodaliteit aanvragen, als hij zich op 6 maanden of minder van zijn tijdsvoorwaarden voor een vervroegde invrijheidsstelling bevindt.
De
Wet externe rechtspositie wordt op enkele punten aangepast om die mogelijkheid vlot te laten verlopen. De procedure verloopt als volgt:
1) | De veroordeelde dient een schriftelijk verzoek in wanneer hij zich aanmeldt op de griffie van de gevangenis. |
2) | De griffie van de gevangenis zendt het schriftelijk verzoek en de opsluitingsfiche binnen de 24 uur naar de griffie van de SURB en een afschrift ervan naar het openbaar ministerie. |
3) | De uitvoering van de vrijheidsstraf wordt automatisch opgeschort vanaf het indienen van het verzoek tot: • | wanneer de beslissing van de strafuitvoeringsrechter over het verzoek definitief wordt; | • | of bij een aanvraag voor elektronisch toezicht: wanneer de veroordeelde effectief onder elektronisch toezicht wordt geplaatst. |
|
4) | De veroordeelde legt zijn dossier neer op de griffie van de SURB binnen de 15 werkdagen nadat hij zijn verzoek heeft ingediend. Het dossier bevat alle relevante info om te beoordelen of aan de voorwaarden voor de gevraagde strafuitvoeringsmodaliteit is voldaan. |
5) | De griffie van de SURB bezorgt een afschrift daarvan aan het openbaar ministerie en voegt de vonnissen en arresten, de opsluitingsfiche en een uittreksel uit het strafregister toe aan het dossier. |
6) | Als het openbaar ministerie dat nodig acht, kan het een advies opstellen en dat aan de strafuitvoeringsrechter bezorgen binnen de 10 werkdagen na de termijn waarbinnen het dossier moet zijn neergelegd. De veroordeelde krijgt een afschrift van het advies. |
7) | Het openbaar ministerie kan de bevoegde dienst van de Gemeenschappen de opdracht geven om een kort voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijk onderzoek uit te voeren. |
8) | De strafuitvoeringsrechter doet uitspraak binnen 1 maand na de termijn waarbinnen het dossier op het griffie van de SURB moet zijn neergelegd. |
9) | Als de strafuitvoeringsrechter vindt dat hij nog geen beslissing kan nemen, dan kan hij de termijn met maximum 1 maand verlengen om: • | bijkomende informatie op te vragen; | • | de bevoegde dienst van de Gemeenschappen een kort voorlichtingsverslag op te laten stellen of een maatschappelijk onderzoek te laten uitvoeren om informatie te krijgen over het onthaalmilieu waar de strafuitvoeringsmodaliteit zal worden uitgevoerd; | • | een zitting te organiseren om de veroordeelde te horen. |
|
Hij kan de termijn opnieuw met maximum 1 maand verlengen als hij na de bijkomende informatie of het voorlichtingsverslag of maatschappelijk onderzoek, nog een zitting wil organiseren.
In de periode waarin de uitvoering van de vrijheidsstraf is opgeschort, kan de procureur des Konings beslissen om de veroordeelde op te sluiten als er een risico bestaat:
• | voor de fysieke of psychische integriteit van derden; |
• | dat de veroordeelde zou vluchten. |
Ook is de directeur wettelijk verplicht om de veroordeelde onmiddellijk te informeren als hij al een strafuitvoeringsmodaliteit kan aanvragen.
Inwerkingtreding: datum wordt door de Koning bepaald, ten laatste op 1 december 2021.
Bron: 29 JUNI 2021. - Wet tot operationalisering van de procedure voor de uitvoering van vrijheidsstraffen van drie jaar of minder,BS 14 juli 2021, p. 70445.