Commercieel vervoer van personen of goederen
De controles viseren bussen, touringcars, vrachtwagens, aanhangwagens en bestelwagens. Namelijk:
• | motorvoertuigen van categorie M2 (max. 5 ton) of M3 (meer dan 5 ton). Dat zijn voertuigen met meer dan 8 zitplaatsen – naast die van de chauffeur – die bestemd zijn voor het vervoer van personen en hun bagage; |
• | motorvoertuigen van categorie N1 (max. 3,5 ton), N2 (meer dan 3,5 ton) of N3 (meer dan 12 ton). Dat zijn voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen; |
• | aanhangwagens van categorie O3 (meer dan 3,5 ton) of O4 (meer dan 10 ton). Dat kunnen zowel aanhangwagens zijn die ontworpen en gebouwd werden voor het vervoeren van personen, als voor het transport van goederen of voor het huisvesten van personen; en |
• | landbouw- en bosbouwtrekkers van categorie T met een maximumsnelheid van meer dan 40 km/u. |
Opgelet! Richtlijn 2014/47 was
niet van toepassing op de
bestelwagens van categorie N1, maar net als het
Waals gewest breidt Brussel het toepassingsgebied van de controles uit tot de camionettes voor het vervoer van goederen.
Vlaanderen doet dat niet. Minibusjes vallen er altijd buiten.
Initiële én nadere controle
Een technische controle langs de weg bestaat in de regel uit een eerste, meer oppervlakkige controle: de zogenaamde ‘initiële controle’. Wanneer er gebreken gevonden worden aan het voertuig of aan de lading kan er een tweede, grondiger controle volgen: de ‘nadere controle’.
Vanaf 1 januari 2019 zullen de initiële controles prioritair uitgevoerd worden bij voertuigen van ondernemingen met een hoog risico. Dat zijn ondernemingen die volgens de Europese risicoclassificatiedatabank hoog scoren op het aantal gebreken dat recent werd vastgesteld, en de ernst van die gebreken. Vervolgens zal er gekeken worden naar de voertuigen die een risico kunnen opleveren voor de verkeersveiligheid en het milieu. In derde en laatste instantie wordt er een willekeurige selectie gemaakt onder de andere voertuigen, zonder discriminatie.
De initiële controle bestaat uit een controle van de papieren, een visuele controle van de staat van het voertuig en van de wijze waarop de lading is vastgezet, en een beperkte technische controle.
Op basis van de resultaten van de initiële controle kan de controleur beslissen dat een ‘nadere controle’ is. Tijdens die nadere controle wordt er gefocust op de veiligheid: de remmen, de banden, de wielen en het chassis, en bepaalde overlastfactoren (bijlage 1 bij het Brusselse besluit). De nadere controle vindt plaats met behulp van een mobiele controle-eenheid, op een door de minister van Verkeer aangewezen plaats die werd ingericht voor controles langs de weg (faciliteit), of in een erkend controlecentrum in de buurt, waar het voertuig ‘zo snel mogelijk’ geïnspecteerd moet worden.
Europa dwingt de lidstaten om
minstens één keer per jaar gezamenlijke technische controles te organiseren. De richtlijn die aan de basis ligt van dit Brusselse besluit zegt ook nog dat het aantal initiële controles per jaar moet overeenkomen met
minstens 5% van alle voertuigen die in ons land werden ingeschreven. Het Brusselse besluit zegt echter enkel dat het
totale aantal technische controles in verhouding moet staan tot het aantal voertuigen dat in dat gewest is ingeschreven,
zonder een percentage te noemen.
Gevaarlijke gebreken
De gebreken die tijdens een controle worden vastgesteld, worden opgedeeld in 3 categorieën:
• | kleine gebreken die geen belangrijke gevolgen hebben voor de veiligheid van het voertuig of het milieu, en andere kleine vormen van niet-naleving; |
• | grote gebreken die de veiligheid van het voertuig in gevaar brengen, die gevolgen hebben voor het milieu of die andere weggebruikers in gevaar brengen, en andere belangrijke gevolgen van niet-naleving; en |
• | gevaarlijke gebreken die een direct en onmiddellijk gevaar vormen voor de verkeersveiligheid of die gevolgen hebben voor het milieu. |
Bij meerdere gebreken binnen één categorie, kan de controleur beslissen om het voertuig in te delen in een hogere gevaarscategorie. Meerdere ‘kleine gebreken’ samen kunnen immers eenzelfde effect hebben als één ‘groot gebrek’ alleen.
Elk groot of gevaarlijk gebrek moet in principe verholpen worden voordat het voertuig weer gebruikt mag worden. Gaat het om een voertuig dat in ons land is ingeschreven, dan mag de controleur een termijn toestaan waarbinnen het gebrek hersteld moet worden en het voertuig aan een volledige technische controle moet worden onderworpen. Als het voertuig niet tijdig wordt aangeboden voor de schouwing, vervalt zijn controlecertificaat. Gaat het om een voertuig uit een andere lidstaat, dan kan de controleur via het contactpunt aan de lidstaat van inschrijving vragen om het voertuig verder op te volgen. Gaat het om een voertuig uit een derde land, dan zal de controleur – in de mate van het mogelijke – de bevoegde autoriteiten van dat land verwittigen.
Gebreken die rechtstreeks een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen, moeten onmiddellijk verholpen worden. Tot zolang wordt het gebruik van het voertuig beperkt of zelfs verboden. In het eerste geval mag het voertuig bijvoorbeeld nog naar de dichtstbijzijnde garage rijden. In het tweede geval zal het voertuig ter plaatse hersteld moeten worden of moet het gesleept worden.
Europa volgt op
Net als de andere gewesten, moet het Brussels gewest informatie over de technische controles en het soort gebreken doorgeven aan het nationaal contactpunt. En via dat contactpunt, ook aan de Europese Commissie.
Het eerste verslag zal gaan over de jaren 2019 en 2020.