Minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken Jan Jambon heeft een specifiek kader uitgewerkt voor het gebruik van drones door politie- en hulpdiensten. Met duidelijke regels voor het uitvoeren van vluchten (luchtverkeersregels, voorrangsprincipes, zichtbaarheidsvereisten), strikte voorwaarden voor de bestuurders, minimumvereisten voor de vertrek- en landingslocaties, en registratie in het droneregister. De omzendbrief van Jambon is op 28 maart 2018 in het Staatsblad verschenen en is meteen van toepassing.
Politie, brandweer, civiele bescherming én derden
De omzendbrief bevat meer concreet regels voor het gebruik van ‘onbemande luchtvaartuigen waarvan de maximale startmassa niet meer dan 150 kg bedraagt, bestuurd vanaf een grondcontrolestation, ingezet door de politiediensten, brandweerdiensten en diensten van de civiele bescherming (kortweg de civiele staatsoperatoren) in het kader van hun operaties en activiteiten of door exploitanten in opdracht van de civiele staatsoperatoren’.
Merk dus op dat de bepalingen niet alleen van toepassing zijn op dronegebruik door de politie, brandweer en civiele bescherming zelf, maar ook op dronegebruik door derden die in opdracht van de politie, brandweer en civiele bescherming worden ingezet.
Alleen dronegebruik in open lucht
Enige uitzondering: het dronegebruik binnenin gebouwen. De regels zijn namelijk alleen van toepassing op RPA’s die in open lucht worden ingezet.
Het gebruik van autonome luchtvaartuigen – dat zijn onbemande luchtvaartuigen die de piloot niet in staat stellen om ogenblikkelijk tussen te komen om de vlucht te beheren - is verboden.
Verboden vluchten
Volgende vluchten zijn verboden met RPA’s:
• | operaties op ATS-routes (zoals omschreven in Uitvoeringsverordening nr. 923/2012); |
• | passagiersvervoer; |
• | slepen; |
• | kunstvluchten. |
In situaties die de veiligheid van het luchtverkeer in gevaar brengen, moet de bestuurder de vlucht beëindigen zodra dat veilig kan.
Veiligheid, voorrang en zichtbaarheid
De bestuurder moet ervoor zorgen dat er te allen tijde een veilige vliegafstand is tussen zijn RPA en elk ander type luchtvaartuig dat het operatiegebied van het RPA nadert, en tussen elk voorwerp of obstakel op de vliegroute van het RPA.
Daarbij geldt dat
• | VLOS-operaties (vlucht binnen het zichtbereik) slechts mogen plaatsvinden als de bestuurder van het RPA, of in voorkomend geval de RPA-waarnemer, een direct visueel contact, zonder hulpmiddelen, houdt met het RPA zodat de bestuurder op elk moment een botsing met een ander luchtvaartuig, een object of een obstakel kan vermijden; |
• | BLOS-operaties (vlucht buiten het zichtbereik) slechts mogen plaatsvinden als de bestuurder van het RPA over de kwalificatie BLOS beschikt, en de RPA is uitgerust met technische hulpmiddelen die de piloot in staat stellen om een beeld te vormen van de positie en de omgeving van het RPA. |
Niet vergeten dat
• | er meerdere RPA-waarnemers kunnen worden ingezet; |
• | vluchten in gecontroleerd luchtruim zijn toegelaten mits telefonische notificatie, voor het opstijgen, aan de bevoegde luchtverkeersleiding; |
• | vluchtuitvoeringen met een RPA beperkt zijn tot zichtbereikvluchten (VLOS) en vluchten buiten het zichtbereik (BLOS) tot een hoogte van 300 voet AGL (‘above ground level’) in niet-gecontroleerd luchtruim. De omzendbrief geeft een overzicht van de operaties die niet zijn toegelaten of wanneer er specifieke voorwaarden gelden. |
Een RPA moet altijd voorrang verlenen aan bemande luchtvaartuigen!
Voorwaarden bestuurder
De bestuurder van een RPA heeft
• | een bewijs van bevoegdheid als bestuurder van een RPA nodig (zoals omschreven in het KB van 10 april 2016); of |
• | een brevet van bestuurder van een RPA dat is uitgereikt door een civiele staatsoperator. |
Daarnaast heeft hij een aantal verantwoordelijkheden met betrekking tot het uitvoeren van vluchten. Zo moet hij er bijvoorbeeld bij iedere vlucht voor zorgen dat de gewicht- en zwaartepuntbeperkingen worden nageleefd en dat de minimale meteorologische voorwaarden voorzien zijn voor de volledige vliegtijd.
Logboek
De bestuurder is verplicht om een gedetailleerd logboek bij te houden van zijn uitgevoerde vluchten.
Vereisten RPA
De RPA’s die worden gebruikt, moeten technisch gehomologeerd zijn conform de bepalingen uit het KB van 10 april 2016.
Registratie RPAS
Een RPAS (dat is een RPA, het ermee verbonden grondcontrolestation, de vereiste bestuurders en controleverbindingen en elk ander element zoals beschreven in het typeontwerp) van een exploitant en een gehuurde of ter beschikking gestelde RPAS moeten geregistreerd zijn in het RPAS-register.
Wanneer de politie, brandweer of civiele bescherming een RPAS in gebruik wil nemen, moet die een registratieaanvraag richten tot de FOD Binnenlandse Zaken (model als bijlage bij de omzendbrief). De FOD bezorgt nadien een registratiebewijs. Dat moet onmiddellijk worden teruggestuurd als het niet meer geldig is of als de betrokken RPA niet meer wordt gebruikt.
Ieder geregistreerd toestel draagt de letters IBZ en een unieke code.
Let op! Toestellen die al in gebruik zijn, moeten ook geregistreerd worden. De deadline om dit in orde te brengen is 29 september 2018.
Vluchten door derden
Worden RPA-vluchten uitgevoerd door een exploitant of met een gehuurd of ter beschikking gestelde RPA, dan moet er vooraf een overeenkomst worden opgesteld met daarin afspraken over het beroepsgeheim, het gebruik van beelden, de piloten die gemachtigd zijn om het toestel te bedienen en de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor zowel de RPA als de piloten en andere personen betrokken bij de vluchtprestatie.
Risicoanalyse voor vlucht
Voor het begin van een geplande operatie moet de bestuurder een operationele analyse uitvoeren van de risico’s van de vluchtuitvoeringen voor de luchtvaartveiligheid en de veiligheid van personen en goederen op de grond.
Verplichtingen van politie, brandweer en civiele bescherming en exploitant
De civiele staatsoperator / de exploitant
• | garandeert de veiligheid van de operaties die hij uitvoert; |
• | controleert dat het onderhoud correct wordt uitgevoerd; |
• | houdt een onderhoudslogboek bij van iedere RPAS; |
• | zorgt ervoor dat elke vlucht gedekt is door een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering. |
Hij houdt gedurende 5 jaar de documenten met betrekking tot de risicoanalyse bij, het operationeel handboek en het reisdagboek van elk RPAS.
Opstijgen en landen
Opstijgen en landen is toegelaten op operatielocaties, luchtvaarttereinen en modelluchtvaarttereinen. En dat conform de bepalingen uit het vlieghandboek (of gelijkwaardige document) van het betrokken RPAS.
Voor het gebruik van een luchtvaartterrein is een specifieke toelating of certificaat vereist uitgereikt door de minister bevoegd voor de Luchtvaart (of zijn gemachtigde) of de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart. Bij modelluchtvaarttereinen moet de exploitant van het terrein zijn voorafgaande toelating geven.
Afwijkingen op bepalingen omzendbrief
Om ‘uitzonderlijke operationele redenen’ kan minister Jambon afwijkingen toestaan op de bepalingen van de omzendbrief. Hij geeft echter niet mee wat dit dan precies inhoudt.